234. Een Hond vol Tanden

Nu dit waarschijnlijk mijn laatste grote fietstocht door Zuidoost-Azië is, wilde ik een stuk schrijven over de Mekong. Hoogste tijd voor een eerbetoon aan en afscheid van de rivier wiens mythische klank mij sinds mijn dromerige jeugdjaren gefascineerd heeft en misschien, onbewust, de reden is geweest dat ik zo graag door dit deel van de wereld reisde. Laos, Thailand, Cambodja, Vietnam… overal kwam ik haar tegen, zat aan haar oever, keek hoe ze loom en breed stroomde of zich als een ontketende furie over rotsen stortte en een waterval creëerde mooier nog dan de Zambezi bij Victoria Falls. Nee, onzin, die heb ik gezien en niets kan die vergelijking doorstaan, maar in her own right is Mae Khong een onweerstaanbare rivier, en ze verdient een apart verhaal. Maar nu nog niet. Eerst moet ik meer research doen, niet zozeer haar geschiedenis, ik ken prachtige anecdotes en verhalen waarin ze de hoofdrol speelt, maar over de invloed van China, de reeks stuwdammen die deze onstuitbare grootmacht in de Mekong bouwt en wie daarvan profiteert. En belangrijker: wat de gevolgen daarvan zijn voor de bewoners van het gebied stroomafwaarts. Desastreus, zoveel is nu al duidelijk.

Tot dan, als eerbetoon aan die onvoorspelbare, verrukkelijke dame Mae Khong, een foto die ik onlangs van haar maakte in Laos. Hoe breed en schitterend ze is, met al die eilandjes en rotsen. Haar te bevaren vereist stuurmanskunst, maar echt overwonnen heeft niemand haar ooit. Dat gaan de Chinezen nu doen, met grof geweld. Helaas.

De reis zit er bijna op, nog ’n dag of twee, drie te gaan en ik ben waar ik eind december begon: Chiang Mai. Dan is de cirkel compleet. Hoewel, cirkel… ‘volmaakt ronde, gesloten lijn’ zegt het verklarend woordenboek, en daar is bij mij wel wat op af te dingen. Grillig, vol butsen en deuken en nog onderbroken ook, want tot twee keer toe nam ik een boot, waarvan één keer over diezelfde Mekong, waar ze de grens vormt tussen Thailand en Laos. Heerlijk, fiets en spullen in de boot sjouwen, vastsjorren, je weet immers nooit of er onderweg stroomversnellingen zijn, en trossen los. Puriteinse lange afstandsfietsers vinden dat zoiets niet kan, een fietser moet fietsen en daar past geen bootje bij. Zo heb je ook van die fietsers die vinden dat je onder alle omstandigheden in het zadel moet blijven en trappen als je tegen een steile heuvel op moet. Niks afstappen en duwen, maar trappen in het kleinste verzet net zolang tot je boven bent. Onzin natuurlijk, en (voor mij althans) fysiek onmogelijk. Lange benen betekent lange spieren en die kunnen dat soort krachtsexplosies niet aan. En leeftijd, tja, dat speelt zo langzamerhand ook een rol. En reken maar dat ik wat heuvels en bergen bedwongen heb in de loop der jaren, of dat nou trappend of duwend was. Raar woord trouwens, lange afstandsfietser. Lange hoort bij afstand, niet bij fietser, dan gaat het over lichaamslengte, terwijl het over afstand gaat. Of zit het hem in de ‘s’ van afstandsfietser, dat lange bij afstand hoort? Hmm, zal wel een antwoord op komen denk ik.

Elke dag dat je onderweg bent maak je van alles mee. Hoeft niet wereldschokkend te zijn, maar er zijn tientallen dingen die het vermelden waard zouden zijn, omdat de wereld hier toch aanzienlijk verschilt van wat we van thuis kennen. En, terugkoppelend naar waar ik het in mijn vorige bericht over had, als fietser zie je sowieso meer, en al die indrukken die je binnen krijgt zijn aan het eind van de dag alweer deels vergeten, want een normaal mens kan zo’n stapel indrukken niet onthouden. In je hoofd is het een soort lasagne, steeds een nieuwe laag, en op het laatst ben je wat onderop zit vergeten. Tenzij je er een foto van maakt. Dat is voor mij ook het criterium. Is iets de moeite waard om af te stappen en een foto te maken? En dan niet per se omdat wat je ziet mooi is, maar wel kenmerkend voor waar je bent. Ik zal er een paar uitpikken.

Voor de hier volgende foto hoefde ik niet af te stappen, het was pal tegenover het guesthouse waar ik sliep, ’s nachts wakker geworden door hartverscheurend gekrijs van varkens, waarop meteen van overal blaffende honden bijvielen. Een gordijn van lawaai, moest vlakbij zijn. Ik stond op, ging naar het raam, maar niets te zien. Ik schat dat het tien minuten geduurd heeft, toen vielen de varkens stil en zwegen ook de honden. De volgende ochtend zag ik bij de overbuurman wie het rumoer veroorzaakt had.

In Laos kom ik op een ochtend langs een klein dorp. ’n Paar huizen links, rechts is geen bebouwing mogelijk, daar stroomt in de diepte de Nam Beng rivier, die verder oostwaarts in de Mekong opgaat. Hoewel, stromen is een groot woord, de rivier staat bijna droog. Later zal ik de eerste van meerdere door China gebouwde waterkrachtcentrales zien. Maar nu is er dat dorp. Tientallen jonge kerels zijn met vereende krachten bezig een houten huis te verplaatsen, ze hebben hun schouders onder de draagbalken gezet en gesterkt door hun gezamenlijke schreeuwen tillen ze het gevaarte op en zetten het een halve meter verder op nieuwe steunpalen. Een fascinerend beeld, het doet me denken aan de fameuze barn raising scene uit de film Witness, waar de mannelijke leden van een groep Amish in één dag een houten schuur bouwen. Hier gebeurt iets dergelijks, en de vrouwen van het dorp staan er omheen en roepen de mannen toe alsof ze met hun stem kracht geven. Behalve éen vrouw. Zij staat, aan haar pijpje lurkend, zwijgend toe te kijken met een blik van ‘ik heb alles al gezien’. Misschien is dat ook zo. Als ik een foto van haar maak kijkt ze vriendelijk in mijn lens. Een mooi moment, die prachtige oude vrouw met haar vredige blik, haar hele leven hier gewoond, gezien hoe de wereld verandert, de rivier valt droog, niets aan te doen, berusting.

Opnieuw Laos, diep in het centrale bergland langs provinciale weg 13 die het land van noord naar zuid doorsnijdt. Het dorp ligt op bijna 1400 meter, de ochtenden zijn koud. De kinderen zitten langs de kant van de weg, iemand draagt een dikke jas met capuchon. Krakkemikkige huisjes, gebouwd op de smalle strook tussen asfalt en afgrond. Onbegrijpelijk hoe ze hier kunnen leven. Misschien ergens een akkertje waar ze wat kunnen verbouwen, verder ademt alles armoede en afzien. Een leven zonder perspectief. Als je hier geboren bent heb je een slechte kaart getrokken. Zo zie je maar weer dat landelijke scenes fotogeniek kunnen zijn maar de werkelijkheid is weerbarstig en stroef.

Dit is een heerlijke foto. Het verhaal ligt open en bloot klaar om gelezen te worden. Probeer je voor te stellen hoe deze jonge ondernemer op een dag besloot HAIRDRESSER op de buitenmuur van zijn kapperswinkeltje te verven. Vol goede moed ging hij van start, maar bij HAIRDE wist hij dat er iets fout ging. Pakte hij de witkwast, hup alles weg, fout hersteld? Welnee. Gewoon laten staan en goedgemutst opnieuw, lettergreep na lettergreep, en toen het klaar was wist hij dat er nog steeds iets fout was. Maar wat? Hij wist het niet en liet het zoals het was. De boodschap was duidelijk, klanten komen toch wel. Zo lief.

Dit beeld in Thailand heeft me verbaasd. Ik fietste op een dag door een gebied waar veel tuinbouw was en hier en daar een veldje bloemen, van die halve struiken die, als je ze thuis in een vaas zet, niet kapot te krijgen zijn. De wegen tussen die tuinbouwpercelen waren smalle hoge dijkjes en soms stond alles vol auto’s, konden niet voor- af achteruit, iedereen wilde een wankel plekje op de rand van dat dijkje en dan togen ze naar zo’n bloemenveld en maakten onophoudelijk foto’s en selfies. Vol verbazing heb ik hier een tijdje staan kijken, het ene na het andere stel klom op dat podiumpje en maakte foto’s. Doen Aziaten sowieso, een foto is pas een foto als je er zelf op staat, en ik probeer me voor te stellen hoe dat thuis in een album terecht komt, of misschien wel vergroot aan de muur?

Een dorpje in centraal Thailand waar de bewoners lang geleden ontdekten dat vlakbij hun nederzetting een ondergrondse zoute rivier stroomde. En dat in een gebied ver van de zee. Kassa! Ze groeven schachten, haalden het water met emmers naar boven en generaties later wordt het tot de dag van vandaag op dezelfde manier verwerkt: in grote pannen gekookt tot het water verdampt is en kristalzuiver zout overblijft dat aan de lucht gedroogd wordt en ter plaatse verkocht. Een mirakel.

In het Thaise grensdorpje Ban Pak Huai kon ik voor een habbekrats een huisje huren voor de nacht. Drie bij vier meter, net groot genoeg voor bed en douche, veertien euro per nacht, perfect. En wat een welkom! Alsof de eigenaar wist dat je zou komen, bloemen geplukt en met gulle hand uitgestrooid. Niet dus. Natuurlijk wist niemand dat ik zou komen. Blijkt dat het de Gele Katoenboom is (Cochlospermum regium) die in de hitte zijn bloemen laat vallen. Vreemde snuiter, die boom. Nauwelijks blad, alle kracht gaat in die dikke gele bloemen zitten en dan laat hij ze zomaar vallen. ’s Avonds worden ze bij elkaar geveegd en weggegooid en de volgende dag begint het strooien weer van voren af aan. Een welkom voor iemand die nu nog weet dat hij daar vanavond zal zijn.

Wonderlijke ontmoeting. In een dorp aan de oever van de rivier Mae Ping zie ik deze vrouwen in de weer met stapels varkenshuid. Ze verwijderen restanten spekvet en snijden de huid tot flinterdunne strips. Wordt gefrituurd, een Thaise versnapering. Ik heb het ooit geprobeerd. Afgrijselijk. (Lees zojuist dat we het in Nederland ook kennen: knabbelspek. Gewoon te koop bij de supermarkt. Maar dat zal niet zo vettig smaken als hier in Thailand.) Een van de vrouwen, die rechts met de bril, zegt steeds Nederlandse woordjes als ze probeert Engels te praten. Blijkt dat ze jarenlang in Sliedrecht woonde met haar Nederlandse man, die niet lang geleden gestorven is. Nu is ze voor een korte vakantie terug naar haar oude dorp, zit met de vrouwen en voelt zich niet zo eenzaam. En vindt het heerlijk dat ze een Nederlander ontmoet die ze over haar gestorven man kan vertellen. Als ik afscheid neem en verder fiets hoor ik de vrouwen opgetogen lachen en snateren. Die hebben voldoende stof voor de komende dagen, weet je nog, toen die lange farang hier was met z’n fiets…

Elke dag dat je onderweg bent is het afwachten waar je een voedzame lunch kunt krijgen. Eetstalletjes genoeg, behalve in de allerkleinste dorpjes. Maar hoe bepaal je waar je afstapt? Geluk hebben, en afgaan op je eerste indruk. Ziet het er proper uit, zijn er andere klanten, zien de vrouwen in de keuken er een beetje netjes uit. Als je netjes bent op je uiterlijk ben je het ook op je eten. Bijna altijd gaat het goed, in al die jaren heb ik één keer pech gehad, verkeerd gegokt, twee dagen misère. En dat was niet eens in Thailand maar in Vietnam. Dit plekje hier was voorbeeldig. Kraakhelder, lekker in de schaduw, heerlijke noedelsoep en als toegift een gezellige kalender met een foto van koning aap.

Rubberbomen. De Hevea brasiliensis. In onze jeugd hadden we wel van Heveadorp gehoord, een woonkern voor arbeiders bij de Heveafabriek in Gelderland. Laarzen en rubberbanden werden er gemaakt. Wisten we veel dat het om een boom ging. Toch altijd weer een klein wondertje, zo’n boom die sap geeft, en daarbij is het tussen rubberbomen goed uitblazen als je moe en verhit bent van het fietsen, veel ruimte tussen de stammen en een schaduwrijk bladerdek. De Aziatische variant op ons beukenbos, wat dat betreft. Maar dan, die kerf waar dat sap uit druppelt en dat litteken in de bast, de opeenstapeling van eerdere verwondingen, want dat is natuurlijk wat het is, de boom moet bloeden. Ik stond hier in de plantage en dacht opeens: stel je hebt kleine kinderen, ze zien die bomen, wit bloed in bakjes en dat ze dan vragen: doet het de boom pijn? Was hij bang toen in hem werd gesneden? Geef daar maar eens antwoord op.

Toen Mirjam en ik voor het eerst op Lombok kwamen met de fiets, was het vooral wennen aan de kinderen. Niet alleen riepen ze allemaal Hello mister!, wat op de buureilanden Bali en Sumbawa niet gebeurde (waardoor je toch een soort Galapagos gevoel kreeg, dat op dit specifieke eiland een unieke menselijke soort leefde), maar ze stormden achter je aan, grepen je bagagedrager en rukten er aan, zodat je een gemene smak kon maken. Dat gevoel, iemand die aan je fiets rukt, had ik onlangs weer. Maar niet door een kwajongen, maar een grommende hond die zich in mijn fietstas vastbeet. Honderden honden moet ik gezien hebben deze reis, meestal languit midden op straat liggend, suffend in de schaduw. Geen enkel probleem, je rijdt er met een boogje omheen en ze slapen rustig verder. Maar dit was een andere soort. Een met een slecht humeur, die magere kuiten zag en dacht: die pak ik. Grommend en blaffend zette hij de achtervolging in, maar in plaats van mijn kuiten zette hij zijn tanden in een van mijn inmiddels twintig jaar oude Ortlieb tassen en bleef een paar meter hangen, tot hij losliet. Eenmaal op veilige afstand kon ik de schade opnemen: twee flinke gaten en een winkelhaak. En een paar dagen extra adrenaline en alert zijn op honden die, in tegenstelling tot het spreekwoord, wel degelijk blaffen én bijten.

Laos was bij vlagen loodzwaar. Hellingen van 10%, de hoogste berg (heuvel?) was 1.420 meter en soms deed ik zeven uur over krap 60 kilometer. Uitgeput kwam ik dan in een dorpje aan waar ik op zoek moest naar een slaapplaats, en dat is wonderbaarlijk genoeg elke keer gelukt. In die hoger gelegen dorpen waren de logies primitief en groezelig, maar er was geen alternatief, als ze maar een douche hadden en slapen doe je toch wel. Maar Laos was verrukkelijk mooi. Ik ben er nu vier of vijf keer geweest en elke keer is het weer raak. Meermaals ben ik afgestapt, fiets op de standaard en dan alleen maar kijken. En het besef: kijk nou waar je bent! Alsof je het zelf niet weet en je die aansporing nodig hebt, man, kijk nou, wees dankbaar dat je dit kunt doen! En dan lig je ’s avonds in je slaapzak in een beduimeld guesthouse en denkt: dit heb je toch maar mooi meegemaakt in je leven. En straks, later, als de herinnering begint te vervagen, dan heb je altijd nog de foto’s.

Hetzelfde geldt overigens voor die weergaloos mooie ruïnes van reeds lang verdwenen koninkrijken, en ik had me voorgenomen de drie belangrijkste historical parcs nogmaals te bezoeken. Tijdens vorige reizen was ik er al eens geweest, had er zulke bijzondere herinneringen aan en wetend dat dit de laatste keer was wilde ik ze nog een keer zien. En wat een feest was het, te dwalen tussen de restanten van die schitterende 13e eeuwse bouwwerken, zoals hier in Si Satchanalai, satellietstad van het grotere koninkrijk Sukhothai, sterk beïnvloed door het hindoe-boeddhistische Khmer en boeddhistisch Sri Lanka. Natuurlijk, er is van alles op af te dingen, gebouwd door megalomane heersers die het volk onder de knoet hadden, maar zo is het ook met die fantastische forten en paleizen in Rajasthan, het is geschiedenis, je bent op historische grond en kijk nou toch wat de mens vermag, deze bouwwerken, deze pracht. En geloof me: Si Satchanalai hoort hoog op de lijst van plekken die je gezien moet hebben. Daar kan geen Notre Dame of Sagrada Família tegenop.

Tot slot. Deze zonsondergang. Gisteren, in het stadje Hod in centraal Thailand, twee dagen fietsen van mijn eindpunt Chiang Mai. Vond bij toeval een schitterend guesthouse, doodstil, al wat je hoort zijn vogels en insecten, met uitzicht op eigen rijstpaddies en een heerlijke kamer waar ik een dagje extra ben gebleven om dit blog te schrijven. Gisterenavond deze zonsondergang, waar ik ontroerd naar gekeken heb, zo mooi en verstild. Zoals ze zich spiegelde in het water en langzaam achter de heuvels verdween. En ik dacht aan mijn geliefde Mirjam waar ik gauw weer naar terug ga, en de ellende met het coronavirus dat ons natuurlijk erg bezighoudt, Thailand is ook getroffen, we lezen over hoe het misgaat in Italië en hoe het zich als een olievlek uitbreidt en wereldwijd angst heerst dat er een pandemie zal uitbreken. Ik vlieg via Hong Kong terug met Cathay Pacific, de dagelijkse vlucht naar Amsterdam. Masker op in het vliegtuig? Helpt toch niet. Handen goed schoonhouden, uit de buurt van mensenmassa’s blijven (lastig in een vliegtuig) en als ik thuis ben een soort 14-daagse quarantaine in acht nemen, voor de zekerheid. Maar hoe dan ook naar huis. Naar Mirjam.

6 gedachten over “234. Een Hond vol Tanden

  1. Mooi stuk Hans en die twee weken quarantaine lijken me geen straf in het best verzorgde questhouse aan de schoterdijk.

  2. Ik heb genoten van je reisverslag dat met zo veel liefde voor de mens en zijn omgeving is geschreven. Goede reis huiswaarts. Laatste fietstocht? Nee toch.

  3. Hans, toen ik het las en zag van de krijsende varkens en die dan s’morgens als maskers tentoongesteld lagen dacht ik, waar zou hij eten vinden. En een beetje verder zit je dan in een proper eetstalletje je heerlijke noedelsoep te eten. Ik weet dat het soms moeilijk was om een proper eetstalletje, en geen waar de kippen en kuikens door de kookpotten lopen, te vinden.
    Was weer een leuke reportage en mooie foto’s.

    Philippe

  4. Hoi Hans, weer een mooi verhaal, ben benieuwd of je boek schrijf over de MeKong. De foto’s zijn weer erg mooi, had eigenlijk ook een foto verwacht van de jongens met het houtenhuis. Over die hond moet ik ook denken toen ik een keer door een hond werd achterna gezeten en die beet de hele tijd in mijn been, totdat ik aan de andere kant van de weg tegen een fietspaal knalde. Je zegt dat foto’s helpen te herinneren, ik ben nu bezig oude foto’s te digitaliseren, maar ik weet van veel niet meer waar het was. Het geheugen is toch soms verraderlijk. Wat ik nog wilde vragen zie je op je reis ook insecten? En zijn er ook al palmplantages in Laos, Thailand en Cambodja?

    Met vriendelijke groet,

    Frans Kapsenberg

Plaats een reactie