145. Kompas

Je kent die motorrijders die naar elkaar zwaaien op de snelweg? Het gebaar is duidelijk: ik herken jou, je bent zoals ik en dús ben je een toffe peer. Dat bestaat ook bij auto’s. Hoewel, niet auto’s in het algemeen, maar voorzover ik weet alleen bij de Landrover. En niet het mérk Landrover, maar binnen dat wereldje alleen dat ene model: de Defender. Toen Mirjam en ik jaren geleden onze Defender kochten, konden we niet bevroeden dat we waren toegetreden tot een anonieme communiteit van uitverkorenen. De opgestoken hand of even groot licht flitsen naar een tegemoetkomende Defender. Ik ben ok, jij bent ok! En niet alleen in Nederland, de code bleek internationaal. Maar nu we de inmiddels 15 jaar oude Defender hebben ingeruild tegen de comfortabelere Landrover Discovery, horen we er niet meer bij. Het blijkt een wereldje van trots en ijdel, een jongens-onder-elkaar gedoetje. Kijk, de mijne is groter dan de jouwe. Padvinders op zaterdag, stoer doen met zakmessen en knopen leggen in de hoop dat de akela ze ziet staan.

Ik vraag me af of er zoiets is als een broederschap van fietsers? Ik vrees van niet. Of beter, ik dénk van niet, want vrezen zou betekenen dat ik het zou betreuren als het niet bestond. En waar ik ook bij zou willen horen, zo’n broederschap van fietsers, nou nee.

Ik heb het lange afstand fietsen altijd als een volstrekt schuldeloos tijdverdrijf gezien. Volwassen mensen die zich vrijwillig in het zweet werken om op eigen kracht heuvels en dalen te bedwingen op zoek naar, ja, vul maar in. Rust, stilte, eenzaamheid, afzien, prestatie, zelfbevestiging. Het zit er allemaal in, en alles is even gerechtvaardigd. Want wat ook de drijfveer is, uiteindelijk komt het er toch op neer dat je puur op wilskracht duizenden kilometers aflegt onder alle denkbare omstandigheden met als enige tegenstander jezelf. Hitte, kou, wind en regen, het komt allemaal op je pad. En dan noem ik nog niet eens het gedoe dat je soms kunt hebben als je afgepeigerd ergens in een stadje komt en op zoek gaat naar een plek voor de nacht. Tegenwoordig heb ik een laptop bij me, en als ik het traject van de volgende dag heb uitgevogeld, bespreek ik een pension op de plek van aankomst. Tot voor kort bestond die mogelijkheid niet en was het afwachten of je iets vond. Uiteindelijk lukte het altijd, al was het, zoals me ooit in België gebeurde, een veredelde bezemkamer. Soms ontmoette je daar andere fietsers, en als je niet te moe was werden ervaringen uitgewisseld en tips gegeven. Een soort broederschap, maar zonder geheime handdruk en zeker niet modelbewust. Ik kan me niet herinneren dat iemand ooit iets over m’n fiets zei.

Nu lijkt daar verandering in te komen. Kan toeval zijn, maar toch, het gebeurde me deze reis meer dan eens. Oud beestje? vraagt een vreemdeling, die zijn fiets tot de nok heeft volgeladen met uitpuilende tassen en lichtelijk meewarig naar mijn Koga kijkt en het rommeltje achterop. Ach, wat is oud. Ik heb ‘m pas tien jaar. Dan vraag ik hoelang zijn reis gaat duren. Drie weken! klinkt het trots. En intussen sleept hij voldoende bagage mee om een reis om de wereld te maken. Vorsend kijkt hij naar mijn gepakte fiets, en als hij hoort dat ik twee maanden op pad ben, valt zijn mond open. Zwei Monate? Unmöglich! Nee kerel, niks onmogelijk. Gewoon elke dag hetzelfde aan en als het vuil is onder de douche en op de hand wassen. Hij schudt zijn hoofd en rijdt verder. Kijk hem zwoegen, komt nauwelijks de heuvel op.

In Malmö ontmoette ik een Duitse fietser die, zo leek het, een compleet laboratorium onder de kont had. Een beeldscherm met GPS ter grootte van een eReader op zijn stuur gemonteerd, kabel naar de voornaaf om de batterij op peil te houden. Daarnaast een kleine filmcamera om spectaculaire afdaling vast te leggen en onder de stang had hij een compleet filmstatief waarop hij een andere camera kon monteren. Ik zag hoe hij zijn bepakte fiets ontmantelde en steunend onder zijn last het hotel binnenging. IMG_2404 Dat kan toch de bedoeling niet zijn? Toegegeven, ook ik heb een camera bij me, en een laptop, maar verder valt het wel mee. Er is echter één gadget waar ik niet meer buiten zou kunnen, en dat is mijn iPhone. Een mirakel. Om te beginnen kan ik er alles mee doen om contact met Mirjam te onderhouden: bellen en sms’en. Daarnaast fotograferen en internetten, en dat laatste kwam me onlangs weer van pas toe ik een malheur met de fiets had. Hevig gekraak bij elke omwenteling van de trappers. Kapotte lagers in de trapas? Het werd steeds erger, en ik ging op consult bij een monteur. ‘Kraken’ kan je met gebarentaal nog wel uitleggen in het Tsjechisch, maar kogellagers in de trapas? Dankzij Google translate konden we communiceren. Een mirakel. Het bleken overigens de lagers in de pedalen te zijn. Nu rij ik met Tsjechische trappers. Lichtgewicht!

De lofzang op mijn iPhone kent geen grenzen. Zo zit er een programmaatje op (of eigenlijk moet je app zeggen) waarmee je in een onbekende stad de weg kunt vinden. Zoals hier op de afbeelding in Praag. Het apparaat zoekt uit waar je bent (groen), je tikt je doel in en even later verschijnt die locatie in beeld (rood). Langzaam lopend of fietsend zie je IMG_2351 een blauw puntje bewegen: dat ben je zelf! Je moet wel verbinding hebben, anders lukt het niet. Dat overkwam me eergisteren, een groot deel van de dag reed ik door bebost gebied. Geen huis te zien, laat staan een dorp. De wereld leek onbewoond, en op een gegeven moment stond ik te puzzelen bij een kruising. Geen asfalt maar grit, het wegdek vol gaten. Had ruim een uur m’n fiets heuvelop moeten duwen, vijf kilometer met een stijging van zo’n 12%. Nu leek het bergaf te gaan, maar als ik de verkeerde weg neem kan ik weer terug, en dan dus wéér dat ellendige duwen. Over het algemeen ben ik goed met coördinatie, weet soms zelfs aan de stand van de zon m’n positie min of meer te herleiden, maar nu wist ik het even niet meer. En geen verbinding in dat bos, dus ook geen blauw puntje. Had ik maar een kompas. En dan een flits: dat héb je! Mijn briljante Mirjam heeft het op m’n iPhone gezet, je weet maar nooit, zei ze. Kijk me staan, midden in een bos met een kompas dat draait en zoekt en feilloos het noorden wijst. Dank je, Mirjam. Als altijd mijn redder. Mijn kompas.

De reis loopt op z’n einde. Ik schrijf dit in Paderborn, in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen. Friesland komt in zicht, nog ’n kleine 500 kilometer en het is gedaan. Nu al zijn sommige gebeurtenissen vlagen van herinnering. Een beeld, een geluid. Iets opvallends. Want er zijn zóveel kleine dingen in het landschap die je verbazen, of amuseren, als ik elke keer zou moeten afstappen en m’n camera of iPhone te pakken zou het me ik weet niet hoeveel tijd kosten. Maar soms is het echt de moeite waard. IMG_2402Zoals deze piepkleine voetgangers-fietsbrug in de buurt van de Tsjechisch-Duitse grens. Ik moest eindeloos zoeken naar de plek waar ik een rivier kon oversteken, op de kaart kon ik niets vinden, bewegwijzering was zoals vaak afwezig omdat het er nooit was geweest óf het was gesloopt, dan hingen er treurige flarden wegwijzer aan een paaltje, zoek maar uit waarheen. Hier, met deze volstrekt overbodige verkeersborden, was het de omgekeerde wereld. Misschien berekend op dronken automobilisten om ze op het laatste moment tóch maar af te houden van een noodlottige oversteek op een te smal bruggetje?

Toen ik een dag of tien geleden de Tsjechisch-Duitse grens naderde, zag ik een winkeltje dat meer dan welke vertelling ook de economische situatie in dit armlastige deel van de Tsjechische republiek illustreert. In de grotere steden was het me al opgevallen dat er veel Vietnamezen woonden. Ik ging er automatisch van uit dat het bootvluchtelingen en hun nazaten waren, zoals bij ons; Zuid-Vietnamezen die na het einde van de Vietnamoorlog in 1975 uit angst voor represailles van het communistische bewind het land ontvluchtten. Maar de Tsjechische Vietnamezen, zo bleek,IMG_2468 woonden er al veel langer. Noord-Vietnam onderhield nauwe banden met de landen van het Warschaupact, en veel Vietnamezen studeerden en werkten in Rusland of, in dit geval, het toenmalige Tsjechoslowakije. Na de omwenteling van 1989 lieten ze hun families overkomen. Ze werken in de detailhandel, staan op markten met groenten, fruit en nagemaakte merkkleding, of exploiteren nagelstudio’s. In de hoofdstraat van het stadje Cheb telde ik er vijf (!), enkele van hen vlak naast elkaar. Tien, vijftien jonge Vietnamese vrouwen buigen zich over handen en voeten van, veelal Duitse, klanten. En de eigenaar van dit winkeltje? Manmoedig noemt hij het Shop Asia, maar de handel bestaat vooral uit wat het leven van het armlastigere deel van de bevolking nog enige kleur geeft: drank en rookwaar.

Dan, in een dorpje in Thüringen. De avond is gevallen, ik wandel wat rond door prachtige straatjes met vakwerkhuizen en hoor geroezemoes. Op het geluid afgaand kom ik op een pleintje dat tot de rand gevuld is met stoelen en tafels. Een drukte van belang, er wordt gegeten en gedronken, puike sfeer. Er staat een groot opblaasscherm, de generator gromt zacht om het ding overeind te houden. Dan tetteretet!, trompetgeschal uit luidsprekers, de projector gaat aan, een lichtbundel valt op het doek en de film Life of Pi wordt vertoond. IMG_2488 De foto is niet best, gemaakt met de bejubelde iPhone (avondlicht kan hij niet goed mee overweg), maar de sfeer is duidelijk. Alleen: de film is nagesynchroniseerd. Na al die jaren kan ik me daar nog steeds over opwinden en ik ben na de eerste vijf minuten weggelopen, geen zin om Adil Hussain in Duits te horen praten. Waarom dóen ze zoiets achterlijks. Alsof je een schilderij een andere kleur geeft. Fransen, Duitsers, Italianen, Spanjaarden, overal plakken ze hun eigen taal over het origineel. Moet wel, is het oude weerwoord, ondertitels leiden af van het beeld. Onzin natuurlijk, maar als je onzin lang genoeg verkoopt wordt het vanzelf waarheid. Sterker nog, ze zijn het zich niet eens bewust, ze doen het al zó lang dat de notie van een alternatief niet meer bestaat. Dat bleek toen ik enkele dagen later in gesprek raakte met een man van rond mijn leeftijd, de eigenaar van het pension waar ik logeerde. Een memorabele conversatie. Het ging over vrijheid, vleugels uitslaan, de wereld zien. Dat onvergelijkbare, prachtige Duitse woord: Wanderschaft. Voor mij vanzelfsprekend, voor hem niet. Hij memoreerde de DDR-tijd, niets was mogelijk en vreemde talen had hij nooit leren spreken, behalve dan verplicht Russisch. Waarop ik zei: als jullie films in de originele versie zouden zien, raak je ook vertrouwd met vreemde talen.
Glazig keek hij me aan.
– Wat bedoelt u?
Nou, in Duitsland worden films toch nagesynchroniseerd? Televisie, bioscoop, nooit horen jullie een andere dan je eigen taal. Als je films laat zoals ze zijn, zoals ze bedoeld zijn, hoor je Engels, Frans, misschien zelfs Nederlands. En zo leer je de klank van andere talen, en misschien steek je er ook nog wat van op.
Hij bleef me bewegingloos aankijken. Mijn woorden brachten geen enkele resonantie teweeg.
Filme auf Deutsch?
Pas toen hij het hardop zei leek tot hem door te dringen waar ik het over had. Verrek, zei hij, verdammt noch mal, je hebt gelijk. Zózeer was hij gewend aan Duitstalige films, dat hij zich niet eens bewust was dat de acteurs uit een ander taalgebied kwamen. Het bewijs was geleverd. Onzin wordt waarheid.